Het gevecht tussen de rotssteen en de bananenboom (Seram)

Toen Duniai de wereld geschapen had, waren er de eerste voorouders: de man Tuwalamai en de vrouw Tuwalesi. In die oude tijd lag upu lanite, voorouder hemel, nog heel dicht op de upu tanah, voorouder aarde. Het was er schemerig en de bomen, de rivieren en de rotsen konden met elkaar spreken. De bomen groeiden niet goed onder de lage hemel en zagen er zodoende kort en gedrongen uit. Op een dag vroegen ze aan Tuwalamai en Tulawesi of er meer ruimte op aarde zou kunnen komen. Daarop nam de vrouw Tuwalesi een lange bamboestok en duwde daarmee de hemel omhoog. Alles wat op de wereld was geschapen verheugde zich zeer, vooral de bomen. De hudjamine, een bananenboom, was zó blij dat hij sindsdien zijn bladeren echt omhoog laat groeien.

Het was de tijd dat de eerste mensen op aarde zouden koen, maar het was nog niet duidelijk hoe ze er uit zouden moeten zien. Een bananenboom en een grote rotssteen, die naast elkaar aan de rand van de ravijn stonden, kibbelden er over. De steen zei: “De mensen moeten op mij lijken en sterk zijn zoals ik. Ze moeten een arm hebben, een been, een oog, een oor en ze moeten onsterfelijk zijn.” De bananenboom was het er niet mee eens en riep: “Nee, zo is het niet goed. De mensen moeten lijken op mij! Ze moeten twee armen, twee benen, twee ogen, twee oren hebben en kinderen ter wereld brengen, zoals ik.” De steen werd kwaad en de discussie laaide zo hoog op dat de bananenboom en de steen elkaar gingen uitschelden. Toen sprong de steen op de bananenboom en verpletterde die. De laatste woorden van de boom waren: “Ik geef het niet op, mijn mening is de beste!”

En wat gebeurde er? De volgende dag al waren er jonge bananenbomen opgekomen naast de rotssteen. Het waren de kinderen van de getroffen boom. De oudste spruit begon meteen  met de steen te ruziën over het uiterlijk van de mensen. Ook deze boom werd door de steen gedood. Maar weer kwamen nieuwe scheuten uit de grond en de volgende dag al was er een jonge krachtige jonge plant, die de discussie voortzette. Ook deze bananenboom werd vermorzeld door het rotsblok. De dag erna stond er weer een jonge spruit groot geworden. Hij stond als oudste zoon naast de rotssteen aan de rand van de ravijn. “Steen”, sprak de bananenboom, “je ziet dat je òns niet zó maar kapot krijgt. De strijd zal verder gaan en dan zullen we wel zien wie er wint.”

Toen werd de steen zó woedend, dat hij wild opsprong om de bananenboom te treffen. Maar in plaats van terecht te komen op de boom, viel hij in de diepte van het ravijn. De bananenbomen waren erg blij en riepen: “Wij hebben gewonnen!” De steen op de bodem van het ravijn gaf toe: “Goed, ik heb verloren. De mensen zullen eruit zien, zoals jullie het willen. Ze zullen kinderen krijgen, maar ze moeten ook sterven zoals jullie.”

(Uit: ‘De boom vol schatten’ – Ada Lilipally- de Voogt| foto: Raymond Matitaputty)