Dat je Indische, Indonesische of Molukse (groot)ouders hebt, roept misschien veel vragen bij je op. Je bent in Nederland geboren, je gaat hier naar school, je werkt hier, draait mee in het dagelijks leven en zo nu en dan sta je vast wel eens stil bij jouw eigen culturele identiteit. Of juist helemaal niet. Iedereen bewandelt daarin een eigen pad. Maar hoe zat dat bij de kinderen van de grote groepen Indische Nederlanders, die in de jaren ’50 de Hollandse grond voor het eerst betraden? Monica Aartsma, mede-auteur van ‘De stille kracht van leiderschap – een Indisch perspectief’, docent toegepaste psychologie en social work op de Hogeschool Leiden, vertelt hierover.
Monica Aartsma is 57 jaar en geboren in Surabaya. Ze was nog maar net een jaar oud toen zij samen met haar ouders naar Nederland ‘vluchtte’. In het plaatsje Voorhout bracht Monica haar jeugd door. Daar leerde zij zo Nederlands mogelijk te worden en heeft zij haar passie voor psychologie en pedagogiek ontwikkeld. Integreren ging haar dus goed af. Maar dat integreren goed ging, betekende voor Monica nog niet dat alle vragen vanuit haar Indische achtergrond beantwoord waren. Tijdens ons interview vertelt zij hoe haar werk met migrantengezinnen te maken heeft gehad met haar eigen roots, identiteitsconflict en de rest van haar carrière.
Integratie: goed leren en hard werken
“Toen ik 1,5 jaar oud was ben ik naar Nederland vertrokken met mijn hoogzwangere moeder. Mijn vader en de rest van de familie kwamen later. We vestigden ons in Voorhout, waar wij de jaren erop zijn blijven wonen. Onze ouders wilden dat wij zo goed mogelijk integreerden en dat deden wij met ons hele gezin. We gingen naar de dorpsschool, werden lid van sport- en muziekverenigingen en ook mijn ouders sloten zich aan bij verschillende organisaties. De Indische invloeden kregen wij mee, maar werden niet zozeer benoemd. Zo was ons gezin erg gastvrij, iedereen was welkom. Mensen mochten altijd blijven eten en bouwvakkers die op straat werkten, kwamen regelmatig bij ons binnen voor koffie en lunch. In onze opvoeding stonden respect en presteren centraal.
“Ik voelde mij altijd verbonden met de doelgroepen en had sympathie voor hen.”
Mijn vader was 13 jaar ouder dan mijn moeder en een enigszins strenge maar ook lieve man. In Indië had hij een belangrijke baan in de telegrafie; in Nederland kon hij er niet zo veel mee. Daarom werkte hij hard, volgde extra studies en heeft zich zo kunnen opwerken tot een goede functie in de automatiseringsbranche. Hij was dus niet alleen streng voor zijn kinderen, maar ook voor zichzelf. Mijn moeder was in Indië apothekersassistente en heeft deze baan ook in Nederland kunnen voortzetten. Onze ouders waren erg betrokken, hielpen ons met ons huiswerk en debatteren. We werden gestimuleerd door veel te praten en te lezen, zodat we onze eigen visies konden ontwikkelen en zo ook onze eigen inspraak hadden in de opvoeding. Behalve als het over emoties ging, daar werd binnen ons gezin niet zo gemakkelijk over gesproken. Vooral over de emoties die te maken hadden met het leven tussen de Indische en Nederlandse cultuur.”
Mensen zagen mij als een Nederlander
“In mijn dertiger jaren begon er een discrepantie te ontstaan in wat ik thuis ervoer en wat er op dat moment om me heen gebeurde. Je staat dan voor een keuze: of dit stukje blanco van je leven op te zoeken of om het te laten voor wat het is. Op dat moment werkte ik voor een expertisecentrum op het gebied van jeugd, samenleving en opvoeding. Het eerste project dat ik daar deed, was het begeleiden van speel-o-thekenUitleencentrum van speelgoed. We hielden ons bezig met de vraag hoe toegankelijk deze waren voor Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse gezinnen. En de discussie luidde altijd: ‘Richten we ons op aparte groepen of beschouwen we alles als multicultureel?’. In die tijd werd ik omringd door Nederlandse collega’s, terwijl ik vond dat bijvoorbeeld programma’s voor Antilliaanse ouders ook uitgevoerd moesten worden door Antillianen. Ik voelde me altijd verbonden met de doelgroepen en had sympathie voor hen. De Turken en Marokkanen bijvoorbeeld, woonden in Nederland maar hadden liever ook in hun eigen land willen blijven. Ik merkte dat ik het steeds lastiger begon te vinden dat mensen mij zagen als een Nederlander. Je toont je loyaliteit naar iedereen toe, je voelt je goed bij iedereen. Met mijn Nederlandse vrienden sprak ik daar ook niet over en dat maakte het nog moeilijker. Ik worstelde ermee en uiteindelijk ontstond er een identiteitsconflict.
Als reactie daarop ging ik me afzetten tegen mijn collega’s, die me altijd hadden geholpen. Ik nam het ze kwalijk dat ze nauwelijks interesse toonden in mijn persoonlijk verhaal en mij daar nooit vragen over hadden gesteld. Op een gegeven moment ging ik werken bij de Averroes Stichting. Dat was een landelijke multiculturele organisatie met een werkelijk multicultureel team dat gesubsidieerd werd door de overheid. Daar ontmoette ik veel Indische collega’s waar ik veel mee kon delen. Daarnaast deed ik een studie diversiteitsmanagement en volgde ik supervisie. Zo heb ik veel kunnen leren zoals hoe om te gaan met innerlijke conflicten.”
Inmiddels is Monica alweer zo’n zeven jaar werkzaam als docent toegepaste psychologie en social work op de Hogeschool Leiden. Met diversiteit wilde Monica zich niet te veel mee bemoeien, totdat haar vorig jaar werd gevraagd om mee te werken aan internationalisering.
“Vanuit de afdeling Internationalisering wordt er nagedacht over hoe de expertise vanuit de hogeschool overgebracht kan worden naar het buitenland. In dit geval kwam de vraag vanuit Indonesië of er (post-universitaire) scholing voor wetsontwerpers ingericht kon worden, zodat het beter zou aansluiten op wat mensen willen leren. Het programma is door een aantal samenwerkingspartners in Nederland opgesteld: CINOP, Hogeschool Leiden, Academie voor Wetgeving en de Universiteit Wageningen. Onze taak is het opzetten van een competentiegericht curriculum. Afgelopen november ben ik naar Bogor gegaan om een deel van het programma uit te voeren. Ik voel me bevoorrecht dit te mogen doen en tegelijkertijd helpt het dat ik bekend ben met het land. Nog een extra mooi gevoel geeft het voor mij, omdat mijn vader geboren is in Bogor.”
En daarmee komt er opnieuw een stukje Indonesië in haar leven. Het identiteitsconflict dat Monica had, heeft zij leren begrijpen door samen met andere tweede generatie Indo’s een boek te schrijven: ‘De stille kracht van leiderschap. Een Indisch perspectief’. Hiermee kreeg zij antwoorden op haar eigen vragen over het Indisch zijn in de Nederlandse cultuur. Het boek vertelt over de ‘Indische’ manier van leiding geven: indirect, stilletjes en op de achtergrond. Nieuwsgierig geworden? Houd Kasuaris in de gaten!
Door: Christina Meijer en Angelique Loupatty. Foto’s: Coaching Corazon, Bol.com