De Atjeh-oorlog (1873-1914)
De Nederlandse koloniale expansie werd in 1873 ingeluid door de Atjeh-oorlog. In de jaren die volgden, werd ook op andere plaatsen in de buitengewesten het voorheen nominale Nederlandse gezag nu ook daadwerkelijk gevestigd. Witte plekken op de bestuurlijke landkaart van Nederlands-Indië raakten ingekleurd.
Aan het begin van de Atjeh-oorlog werd de werving van militairen in de Molukken met hernieuwde kracht ingezet. Opnieuw gingen de handgelden voor Ambonezen enkele malen omhoog. Echter, eerst nadat er speciale voorrechten werden gepresenteerd, leverde de werving een positief resultaat op. Zo werd Ambonezen een pensioen in het vooruitzicht gesteld. Bij de standaarduitrusting voor Ambonese militairen kwam schoeisel. Er kwamen speciale Ambonse scholen voor de kinderen van Molukse militairen en de legerleiding schonk meer aandacht aan de gemeenschappelijke godsdienst die de christen-Molukkers met Nederland deelden. In 1896 begon de werving vrucht af te werpen. Dat jaar tekenden ruim duizend Molukkers voor het koloniale leger. Hierna volgde een zodanige toeloop van Molukse militairen dat de werving enkele jaren werd stopgezet.
In 1917 telde het Nederlandsch-Indische leger in totaal ruim 39.000 man. Hieronder waren 8.649 (Indo-) Europeanen, 17.854 Javanen, 9.503 ’Amboineeschen’ en ruim 3.000 Soendanezen en andere landaarden. De legerleiding rekende echter niet alleen Molukkers tot ‘Amboineesche’ militairen maar ook Menadonezen (Sulawesi). Van de 9503 ’Amboineeschen’ waren slechts 3519 man daadwerkelijk afkomstig van de Ambonse eilanden. Het betrof hier weliswaar nog geen tien procent van het leger, maar de totale bevolking van de Ambonse eilanden telde slechts enkele tienduizenden.
Het Oost-Indische leger zag aanvankelijk weinig kans om Atjeh te onderwerpen, maar in 1890 kwam er verandering in de situatie met de oprichting van het zogeheten Korps Marechaussee van Atjeh en Onderhoorigheden. Het betrof een korps van ruim tweehonderd man die opereerden in kleine zelfstandige brigades die een contraguerrilla voerden. De brigades werden geleid door Europese officieren en enkele Europese en niet-Europese onderofficieren, en bestonden geheel uit ’Amboineesche’ en ’Inlandse’ marechaussees. Het korps groeide in 1899 uit tot ruim 1200 man en het keerde de strijd in Atjeh uiteindelijk in het voordeel van Nederland.
Met de zogeheten pacificatie van Atjeh in 1914 bakende Nederland zijn aaneengesloten koloniale rijk in Indië af langs de grenzen van het Indonesië zoals wij dat nu kennen. Molukse militairen in het koloniale leger hebben hier in belangrijke mate aan bijgedragen.
Ambonese marechaussees
Tal van Ambonese marechaussees hebben zich tijdens de Atjeh-oorlog onderscheiden als overtuigde verdedigers van de koloniale belangen van Nederland in Indië, als bondgenoten van Nederland en het koningshuis. Een van hen is Semuel Hukom, oorspronkelijk afkomstig van het dorp Oma op het buureiland van Ambon, Haruku.
In 1894 tekent Semuel in Ambon, op vijftienjarige leeftijd, als fuselier voor het koloniale leger. Hij wordt al snel ingezet bij de strijd in Atjeh waar zijn speciale verrichtingen hem het Eereteken voor belangrijke krijgsbedrijven 1873-1896 Atjeh oplevert. De Atjeh-oorlog is in volle gang en Semuel klimt op naar de rang van Amboineesch sergeant 1e klasse. In 1900 weet Semuel zich speciaal te onderscheiden bij een verrassingsaanval op de Atjehse versterking bij Gunung Meu. Hij dringt als eerste de versterking binnen en weet daarbij vier vijanden uit te schakelen. Voor deze actie ontvangt Semuel in 1901 de Militaire Willemsorde 4e klasse.
Ook de Ambonese marechaussee Philip Latukonsina, ongetwijfeld een goede bekende van Semuel Hukom, want uit hetzelfde geboortejaar 1878 en eveneens oorspronkelijk afkomstig van het eiland Haruku, wordt ingezet bij de oorlog in Atjeh. In 1904 trekt hij samen met overste G.C.E. van Daalen door het Gajo-gebied. Tijdens de bestorming van het zwaar versterkte dorp Badak treden verschillende Ambonese marechaussees op de voorgrond, zoals J. Sopacuaperu, P. Wattimury en sergeant J. Anakotta. Allen ontvangen hiervoor de Militaire Willemsorde 4e klasse. Ook Philip Latukonsina onderscheidt zich hier door zijn moed. In 1912 wordt Philip, nu inmiddels sergeant 1e klasse, voor andere krijgsverrichtingen geridderd met de Militaire Willemsorde 4e klasse.
Philip Latukonsina trekt ook om een andere reden onze aandacht. Zijn familienaam komt oorspronkelijk uit het islamitische dorp Pelauw op het eiland Haruku, maar Philip was een christen en ook zijn ouders, hoogstwaarschijnlijk Petrus Latukonsina en Jacoba Berhitu, waren christenen. Philip trouwde met de christelijke Rebecca Uktolseja. Waarschijnlijk was Philips vader, grootvader of andere voorvader oorspronkelijk moslim en is hij christen geworden, wat in de Molukken gezien de strikte scheiding tussen islamitische en christelijke gemeenschappen een opvallende keuze is.
Tijdens de Atjeh-oorlog werd de Militaire Willemsorde 4e klasse in totaal aan tweehonderd Marechaussees toegekend. De helft van hen zijn (Indo-)Europeanen. Onder de andere bevinden zich ruim tachtig Ambonese marechaussees van wie er vijfenveertig, een kwart van het totaal, daadwerkelijk afkomstig waren van de Ambonse eilanden. Twee Ambonese marechaussees zijn bovendien geridderd met de MWO 3e klasse: H. Salawono (1908) en Th. Nussy (1911).
In het gedenkboek van het Korps, op de namenlijst van gesneuvelde marechaussees (1892-1910) die begraven zijn op de militaire begraafplaats Peutjoet in Atjeh, komen eveneens talrijke Ambonese namen voor. Bijna eenderde van de bijna 165 genoemde marechaussees betreft Ambonezen die hun loyaliteit aan Nederland hebben bekocht met hun leven. Veel van deze Molukse familienamen vinden we overigens tegenwoordig terug in Nederland, zoals Halatu, Latul, Nanlohij, Polnaja, Reawaru, Sahetapy, Sekewael, Soumokil, Tahapary en vele andere.
Dit artikel is tegelijkertijd volledig verschenen in Genealogisch Tijdschrift voor familiegeschiedenis, nummer 1, maart 2014, blz.48-52.
Eén reactie
Ik zoek een namenlijst van gesneuvelden in de eerste dagen van de Atjeh Oorlog .
Specifiek december 25-28 1873 .