Jaren geleden benaderde collega filmmaker Annegriet Wietsma mij met de vraag of ik als producent wilde fungeren voor een ongekend documentair onderwerp. Samen met historica Stef Scagliola had zij gemerkt dat er nergens in de literatuur en wetenschap melding werd gemaakt van kinderen die verwekt zijn door Nederlandse militairen bij Indonesische vrouwen tijdens de koloniale oorlog van 1946-1949. Natuurlijk, het begrip ‘moffenhoer’ was alom bekend in Nederland, Trees had een Canadees en ook over de talloze kinderen van Amerikaanse militairen in Vietnam hadden we gehoord. Maar over nakomelingen van Nederlandse soldaten en officieren tijdens de grootste oorlogsinspanning van Nederland ooit, was niets te vinden.
Met ons drieën startten wij een fascinerende zoektocht naar Nederlands-Indonesische kinderen uit de na-oorlogse periode, hun vaders, hun moeders, hun half-broers en half-zussen. Ze bleken te bestaan. Uiteraard, want Nederlandse militairen zijn uiteindelijk niet veel anders dan Duitse, Canadese of Amerikaanse. Als ik mij voorstel een dienstplichtige jongeman te zijn die enkele jaren na de oorlogswinter voor twee jaar terecht komt in een land waar de bananen gewoon langs de weg groeien en de mooiste meisjes gewoon Nederlands blijken te spreken, dan zou ik het wel weten. Toch dacht de Nederlandse legerleiding daar anders over want er was geen beleid om de manschappen te voorzien van voorbehoedsmiddelen. Nederlandse militairen mochten gewoon niet aan seks doen. Geïllustreerde gruwelverhalen over geslachtsziekten moesten de Calvinistische moraal van a-seksualiteit stevig verankeren. Zonder resultaat.
De ‘Oorlogsliefdekinderen’, zoals wij ze noemen, blijken een blinde vlek te zijn in onze geschiedschrijving. Er zijn duizenden nakomelingen uit de laatste Nederlandse koloniale oorlog en niemand besefte eigenlijk dat hun verhaal wezenlijk anders is dan dat van de Indo’s die we kennen. Wij zochten ze op in Nederland, Indonesië en Australië en gaven ze een stem in de documentaire Tuan Papa, op de website Oorlogsliefdekind.nl en in het boek Liefde in tijden van oorlog. Zestig jaar was er voor nodig om hun stilte te doorbreken en dankbaarheid viel ons ten deel voor het benoemen van deze specifieke groep gemengdbloedigen.
Maar het begin was moeilijk. Soms is stilte nu eenmaal hardnekkig. Op zoek in Indonesië naar geschikte personen voor onze documentaire liepen wij zorgvuldig iedere aanwijzing langs. Wij volgden een tip van mijn zus die vele jaren eerder een beveiliger van theeplantage Pekalongan op West Java had geïnterviewd. Zij was te weten gekomen dat zijn vader een Nederlandse soldaat moet zijn geweest, luisterend naar de naam ‘Permile’. Natuurlijk gingen wij op zoek naar de beveiliger maar helaas bleek de goede man al overleden. Toch was onze zoektocht niet zonder resultaat want tot onze grote verrassing bleek zijn moeder nog te leven. Wij zouden dus voor het eerst een Indonesische spreken die destijds een liefdesrelatie had gehad met een Nederlandse soldaat. Onze opwinding was groot.
In een eenvoudig bamboe huisje op de theeplantage ontmoetten wij de oude vrouw Ibu Omah. Haar kleinzoon, kind van de overleden beveiliger, vertaalde haar tandenloos Sundanees naar het Indonesisch. Niet alleen de soldaat maar ook het geheugen van Ibu Omah had haar helaas in de steek gelaten. Ze wist ons weinig te vertellen over haar liefdesaffaire en haar kleinzoon leed er zichtbaar onder niet te weten wie zijn biologische grootvader was. Maar wij hadden de aantekeningen van mijn zus. Voorzichtig polsten wij de reactie op de ongebruikelijke naam ‘Permile’ als naam van de mogelijke geliefde van weleer. Vragend herhaalde ze de naam: “Permile…?” Het deed bij haar geen belletje rinkelen maar bij mij viel het kwartje met een harde bons. Vanachter de camera fluisterde ik naar de regisseur: het is gewoon Vermeulen! Ja, de naam Vermeulen herkende Ibu Omah wel. De stilte was verbroken, tranen stonden in de ogen van de kleinzoon. Eindelijk een grootvader…