De belevenissen van een Indonesische student in Nederland
Het is zondag 2 december en op mijn hotelkamer in Jakarta, op weg naar Ambon, lees ik een boekje dat ik enkele dagen eerder bij de boekenafdeling van Gunung Agung heb gekocht. Momenteel heeft in Nederland het erfgoed van de Tweede Wereldoorlog speciale aandacht binnen de wereld van onderzoek, archivering en publicatie. Het is dan ook niet helemaal vreemd dat mijn oog viel op “Orang Indonesia di kamp konsentrasi Nazi” (Jakarta 2006).
Het boekje is een autobiografie van Parlindoengan Loebis, die als Indonesische student in de jaren dertig van de vorige eeuw naar Nederland komt om een studie aan de universiteit in Leiden te volgen en tijdens zijn studie medicijnen nauw betrokken raakt bij de activiteiten van de zogeheten Perhimpoenan Indonesia, de vereniging van Indonesische studenten in Nederland die vanaf de jaren twintig een actieve bijdrage leverde aan het Indonesisch nationalisme. Hij rondt zijn studie met succes af en opent uiteindelijk een dokterspraktijk in Amsterdam. Als in Nederland de Tweede Wereldoorlog uitbreekt, belandt Loebis uiteindelijk in Duitse gevangenschap. Zo vertelt hij in zijn autobiografie uit eigen ervaring over hoe het was om als Indonesiër onder het regime in kamp Schoorl, Amersfoort, Buchenwald en Sachsenhausen te overleven.
Loebis en Jo Soumokil
Nu is het sowieso interessant om te lezen hoe Loebis het leven als Indonesiër in het vooroorlogse Nederland beschrijft en hoe hij de Tweede Wereldoorlog weet te overleven.
Mijn aandacht wordt echter vooral getrokken als hij schrijft over zijn eerste ontmoeting met zijn latere echtgenote, die hij in 1937 tijdens de herdenking van Leidens Ontzet leert kennen: Jo Soumokil. Haar familienaam is onmiskenbaar afkomstig uit de Molukken. Clara Johanna Soumokil was in 1920 in Soerabaja geboren en op zevenjarige leeftijd met haar ouders, broers en zusters naar Nederland gekomen.
Haar vader had als gepensioneerde procuratiehouder van een Nederlandse verzekeringmaatschappij het besluit genomen om een nieuw leven in Nederland op te bouwen, zo schrijft Loebis.
Tegelijkertijd schiet mij in herinnering dat in het boek van Harry Poeze, “In het land van de overheerser” (Dordrecht 1986) ook al aandacht is geschonken aan een zekere Elly Soumokil die tijdens de jaren dertig in Nederland partner was van een Indonesische student destijds ook verbonden aan de genoemde Indonesische Studentenvereniging. Bij Loebis lees ik verder dat Jo een jongere zus is van deze Elly. Verderop vertelt hij dat het gezin Soumokil totaal negen kinderen telt. De zes oudsten zijn allemaal meisjes, de drie jongste zijn jongens. Jo is de vijfde in de rij.
De versplintering van het gezin Soumokil
In 1939 woont het gezin in Amsterdam als de vader van Jo besluit met zijn drie oudste dochters naar Indië terug te keren om daar een onderneming op te starten, want het economische klimaat in Nederland is inmiddels verslechterd. Uiteindelijk vertrekt de vader alleen met de oudste en jongere zus van Jo, want de andere twee zussen worden wegens ziekte opgenomen in het ziekenhuis. Hiernaast is Nederland inmiddels onder de voet gelopen en heerst de Duitse bezetting.
Loebis weidt verder niet veel uit over de familie van zijn vrouw, maar wel lees ik dat Jo begin 1940, samen met haar moeder en drie jongere broertjes verhuist naar Haarlem. Enkele maanden later overlijden haar moeder en haar twee zussen in het ziekenhuis. Nadat Jo en Loebis in maart 1941 in Haarlem in het huwelijk treden, verhuizen de drie jongste broertjes naar een internaat. Hierna zwijgt Loebis over de familie van zijn vrouw. In 1947 keert hij samen met Jo terug naar Indië. Daar krijgen zij twee kinderen. In Indonesië houdt Loebis zich nagenoeg niet meer actief bezig met politiek. Hij werkt als arts, voornamelijk in Jakarta. In 1976 overlijdt Jo. Loebis overleeft haar achttien jaar.
Moluks erfgoed in Nederland
Het is inmiddels 15:00 uur als ik in mijn hotelkamer wordt herinnerd aan de leidende godsdienst in Indonesië. Vlak achter het hotel staat een moskee die de gelovigen oproept. Het boekje heb ik bijna in een adem uitgelezen.
Iedere keer als ik in Indonesië ben, heb ik weer een aha-erlebnis als ik woorden zie of hoor die herinneren aan een gedeeld verleden met Nederland, zoals het woord “knalpot” op een uithangbord bij een garage of “investasi” tijdens een pleit van een beginnende ondernemer. Omgekeerd verbaas ik mij in Nederland vaak over het erfgoed van het gedeelde verleden met de Molukken. Sinds enkele jaren hou ik mij bij tijd en wijle bezig met de geschiedenis van Molukkers in Den Haag. Buiten de Molukkers uit Den Haag zelf weten Molukkers als gemeenschap nagenoeg niets over de aanwezigheid van momenteel waarschijnlijk ruim duizend Molukkers in de Hofstad. Laat staan over de geschiedenis van hen tijdens en voor de Tweede Wereldoorlog. Ja, als ik terug ben in Nederland, ga ik zeker weer verder op zoek naar de voetsporen van de Soumokil’s en anderen in het Nederland van voor 1951.
(Verscheen eerder in Pelita Nieuwsbrief, december 2007)